Het patatbakje dat iedereen overleeft
door Sjaak Langenberg, 2009
Op eigen initiatief brachten Zoetermeerders de afgelopen maanden spullen naar het Stadsmuseum. Doodgewone spullen met een verhaal die iets zouden moeten prijs geven over de identiteit van de stad en haar inwoners. Ik wil vandaag niet alleen reflecteren op dit rariteitenkabinet, ik wil er ook iets aan toevoegen. Ik heb spullen van Zoetermeerders verzameld die net als het broodrooster, de oude typemachine, en het tennisracket een verhaal vertellen over Zoetermeer. Maar voordat ik laat zien welke spullen ik doneer aan de collectie Zoetermeer, maak ik een omweg. Een omweg die begint in Ooststellingwerf.
Ooststellingwerf
Ooststellingwerf is een dun bevolkt gebied in Zuidoost-Friesland. De gemeente ligt aan de grens met Drenthe. Ooststellingwerf maakt samen met Weststellingwerf deel uit van de Stellingwerven. Het landschap wordt er bepaald door oude veengronden, zandverstuivingen en de stroomgebieden van de Kuunder en de Linde. Het gebied kent een interessante geschiedenis en een unieke, eigen taal. De belegering door de Stellingwervers van het kasteel van de bisschop van Utrecht te Vollenhove in 1309 en – later - de sociale strijd onder aanvoering van Domela Nieuwenhuis in Appelscha behoren tot de lokale geschiedenis. De taal, het Stellingwerfs, is een variant op het Nedersaksisch en is door de Europese Unie erkend als streektaal.
De gemeente Ooststellingwerf telt dertien kernen: Oosterwolde, Appelscha, Haulerwijk, Donkerbroek, Oldeberkoop, Makkinga, Waskemeer, Elsloo, Haule, Fochteloo, Ravenswoud, Langedijke, Nijeberkoop. Of zoals ze in het Stellingswerfs zeggen: Oosterwoolde, Appelsche, Haulerwiek, Donkerbroek, Berkoop, Makkinge, Waskemeer, Else, De Haule, De Fochtel, Raevenswoold, Langedieke, Ni'jberkoop. Spot niet met het Stellingwerfs! De Friezen zijn trots op hun taal. De aanhangers van het Stellingwerfs zijn nog fanatieker, omdat ze zich op hun beurt van het Fries willen onderscheiden. Ik heb in het gebied meerdere taalayatollahs ontmoet die ik niet dorstte tegen te spreken.
In 1999 werd ik door de gemeente Ooststellingwerf en de Stichting Kunst en de Openbare Ruimte (SKOR) uitgenodigd om mee te doen aan de manifestatie ‘In Verbelinge, kunst op basis van verhalen in het Stellingwerfs’. Aan mij en zeven andere genodigde kunstenaars werd gevraagd om zich te laten inspireren door de streek en haar typische kenmerken en om verhalen toe te voegen aan de al bestaande. Het eerste bezoek aan de streek zal ik nooit vergeten.
De kerstversiering hing eind mei nog boven de winkelstraat van Wolvega, omdat de bewoners maar geen afscheid kon nemen van de winter, of omdat de middenstand had ingezien dat de versiering niet voor één jaargetijde is voorbestemd. De zon speelde prachtig met de glitters. In Wolvega moest ik anderhalf uur wachten op de buurtbus naar Oldeberkoop. De bus arriveerde en bleek vol kinderen met het Downsyndroom te zitten. De buschauffeur vroeg of ik even op Patrick wilde passen. ‘De bus komt zo’, zei ze, naar de echte buurtbus verwijzend. Een jongetje met een vrolijk rugzakje stapte uit en gaf me meteen een hand. Ik nam hem mee naar een bankje en probeerde hem in bedwang te houden, want hij was geneigd overal in te klimmen, tot hij mij als klimrek ontdekte. Met één hand zocht Patrick steun in mijn gezicht. Ook mijn bovenbenen moesten het ontgelden. ‘Bus, bus!’, riep hij naar iedere auto die passeerde. Ik gaf me aan hem over. Zijn authenticiteit zette de toon voor de rest van de dag.
We kregen een rondleiding door Ooststellingwerf. Per touringcar werden we van dorpskern naar dorpskern gereden. De wethouder van Cultuur was onze gids. Een bijzondere man die zeer gedreven sprak over zijn streek. De meest geslaagde opdrachten zijn de opdrachten waar ik mensen ontmoet die me op onverwachte wijze inspireren. Als ik met hen een geestverwantschap voel, dan maak ik het werk speciaal voor hen. Niet letterlijk, mijn publiek is uiteindelijk veel groter. Maar door het idee te koesteren dat je iets speciaal voor iemand maakt, raakt de opdracht bezield. In de touringcarbus wist ik al snel voor wie ik mijn werk zou gaan maken: voor de wethouder van Cultuur.
Op een gegeven moment werd alle authenticiteit me echter iets te veel. De identiteit van de streek werd tijdens de rondleiding zo aangedikt dat het een ongeloofwaardig karakter kreeg. En toen ging het mis. De wethouder wilde demonstreren dat de pomp op het dorpsplein van Makkinga was gerestaureerd. Toen hij water naar boven probeerde te pompen weigerde de pomp dienst. Al snel werd duidelijk waarom. De plaatselijke jeugd die zich stierlijk in Makkinga verveelde had een prop condooms in de kraan gestopt. Voordat ik naar deze smet op het blazoen van de gemeente kon informeren werden de condooms effectief door een hulpje van de wethouder verwijderd en afgevoerd. We reden snel verder naar het volgende hoogtepunt: Olderberkoop.
In Oldeberkoop staat een kanon naast de enige telefooncel in het dorp. "Doet het kanon het ook?” vroeg ik aan de wethouder. Als alles hier echt is, als de pomp in ere is hersteld, zou ook dit kanon permanent geladen moeten zijn, dacht ik. De wethouder vertelde met een glimlach welke praktische redenen ertoe hadden geleid dat het kanon niet was gerestaureerd.
Het kanon bleef in mijn gedachten toen ik werkte aan een plan voor de manifestatie, Het kanon zou een gat in de identiteit van Ooststellingwerf kunnen schieten. Het niet gerestaureerde kanon symboliseerde het ontbreken van zwarte romantiek binnen de koestering van het verleden en de identiteit van Ooststellingwerf.
Dat er uiterst manipulatief met begrippen als authenticiteit en identiteit wordt omgegaan is een feit dat ik kan staven met vele voorbeelden. Bij deze bied ik u aan: een stoomcursus geschiedvervalsing.
De eerste mensen op aarde, Adam en Eva, zouden Tsjetsjeens gesproken hebben. Tot deze conclusie is een groep Tsjetsjeense wetenschappers gekomen. Ze maakten hun onderzoeksresultaten bekend op een conferentie die in het teken stond van de herwaardering van het Tsjetsjeense volk in de wereldgeschiedenis.
Een dag nadat ik dit bericht in de Volkskrant las, berichtte het Brabants Dagblad:
‘In de zestiende eeuw wist de taalwetenschapper Johannes Goropius Becanus uit Hilvarenbeek het zeker: de voertaal in het paradijs was Brabants.’
Het toepassen van Oudhollandse spelling of nostalgisch klinkende Franse vertalingen in de straatnaamgeving van nieuwbouwwijken is wijdverbreid. In Den Bosch verrezen twee appartementencomplexen in de wijk Deuteren met de naam Les Deux Terrain. In Den Haag leidde de plaatsing van replica’s van antiek straatmeubilair tot een discussie over ‘misplaatste gezelligheid’. Ook tuinen ontsnappen niet de geschiedvervalsing. Omdat mensen niet meer het geduld hebben om een boom te zien groeien, kopen ze volwassen bomen. Exotische planten die niet winterhard zijn kunnen terecht in het plantenasiel. De Noorse ambassade plaatste in 1998 een 120 ton zwaar blok graniet in haar voortuin. Men zal over duizend jaar het hoofd breken over de herkomst van een menhir in Berlijn. Zelfs de bakens van beschavingen zijn onbetrouwbaar.
Nog een aantal prachtige staaltjes van geschiedvervalsing:
‘Een Japanse archeoloog is op staande voet ontslagen, omdat hij zijn ‘archeologische opgravingen’ zelf in de grond had gestopt’, zo berichtte de Tokio Times.
Bij de traditionele Dodenherdenking op de Waalsdorpervlakte staat de hoornblazer al sinds vele jaren te ‘playbacken’. Voorafgaand aan de twee minuten stilte doet hij alsof hij het ‘Signaal taptoe’ speelt. In werkelijkheid komen die klanken van een geluidsband om een optimale geluidskwaliteit te garanderen. Een schilder die opdracht had gekregen om een studioplafond te witten heeft met zijn plamuurmes het kleimodel van de Volvo S80 bijgewerkt. De ontwerpers van de auto hebben hier niets van gemerkt en de auto is nu met de correctie van de winterschilder in productie genomen.
Twee Israëlische kolonisten bieden aan voor toeristen: vijf dagen in de bezette gebieden met nagebootste terreuraanslagen. De gewone toeristen komen niet meer naar Israël, omdat het te gevaarlijk is? Trek dan de toerist die het gevaar op zoekt. Tenslotte gaan mensen ook duiken met haaien. “Ze zullen aan den lijve ondervinden hoe het is om in vijandig gebied te wonen en in levensgevaar te verkeren. Ze zullen zweten van angst. We brengen ze zo dicht mogelijk bij de plekken van confrontatie met de Palestijnen. We zorgen er natuurlijk wel voor dat ze geen haar worden gekrenkt,” aldus de kolonisten.
Toeristen in Jemen, en vooral Europese, laten zich graag ontvoeren. Desert Tours heeft de aloude Jemenistische traditie van ontvoeringen omgetoverd tot een lucratieve bezigheid. Klanten betalen gemiddeld tussen de 500 en 1500 Dollar per gegijzelde dag. De toeristen vallen tijdens een bezoek aan een woestijn in handen van een buitengewoon primitieve stam waar niemand een buitenlandse taal beheerst. Drie dagen lang leeft het slachtoffer met zijn kidnappers. Een meegeleverde fotocamera staat garant voor souvenirs van het avontuur.
En als je alles denkt te hebben gehad, lees je het volgende: Het oudste kampvuur heeft nooit gebrand. De nieuwe onderzoekers van de overblijfselen die men in de jaren twintig in Zhoukoudian bij Peking vond, trekken de bewijsvoering in twijfel. Weg romantiek. Een kampvuur heeft niets meer te maken met authentiek genot. Je kunt tegenwoordig voor 300 euro een cursus kampvuurzang volgen en de elektrische barbecue houdt de handen schoon. ‘Knoeien met kooltjes is verleden tijd. Stekker in het stopcontact en klaar!’, lonkt Tefal. Een advertentie verderop maakt De Graaf’s Bakkerijen bekend Oma’s cake uit de handel te nemen in verband met een afwijking in geur en smaak. Oma is ook niet meer te vertrouwen. ‘Let op de actieverpakking Oma’s Cake tijdelijk 25% extra’.
Amerika heeft de authenticiteitsvervalsing geprofessionaliseerd. In San Francisco wordt onderzocht of zwervers met een mobiel pinapparaat. In Washington onthulde president Clinton destijds een standbeeld van Roosevelt zonder rolstoel. Clinton, die tevergeefs pleitte voor een geschiedgetrouwe sculptuur, leerde van Hollywoodproducent Thomason een geforceerde beweging met de kaak om innerlijke woede te veinzen tijdens zijn getuigenis tegen Monica Lewinsky. Het Vrijheidsbeeld in New York is voor generaties immigranten het symbool van hoop geweest. Nu wordt onderzocht of een slavin er model voor heeft gestaan.
The American Acclimatization Society hanteerde als doorslaggevend criterium voor het uitzetten van uitheemse vogels dat Shakespeare de soort ten minste één maal moest noemen in zijn werk. Shakespeare noemde de spreeuw één keer in Henry IV; inmiddels vormt de vogel een plaag in de Verenigde Staten.
De lijst is eindeloos. Tot zover de stoomcursus.
Geschiedenis is geaccepteerde fraude’, sprak Napoleon. Ik nam zijn woorden ter harte in Ooststellingwerf.
De zuidoost Friese woonhistorie wordt gekarakteriseerd door armoede. Tot aan de Tweede Wereldoorlog leefden grote gezinnen in eenkamerwoningen. Veel veenarbeiders woonden in plaggenhutten. De aan het begin van de vorige eeuw ingezette verbetering van de woonomstandigheden stagneerde in de jaren twintig en sloeg om in woningnood na de Tweede Wereldoorlog. Kippenhokken en oude bestelwagens deden dienst als woning. In de jaren zeventig kwam er een einde aan de woningnood.
De riante ‘Zweedse villa’s’ in de nieuwe wijk Prandinga in Oosterwolde hebben de echo van de armoede doen verstommen. Zuidoost Friesland is nu in trek bij toeristen, rustzoekers of zei die willen ‘Drentenieren’. In een weiland aan de rand van de wijk Prandinga ontdekte ik de Biezenhutte, een vervallen boerderij van het Stellingwerfse type. Naast de boerderij stond een klein gebouwtje dat dienst deed als varkenshok, maar waar ook de zoon van de boer met zijn vrouw en drie kinderen woonde op 11m2, vlak na de Tweede Wereldoorlog. Niet de boerderij, maar dit door bomen omringde “varkenskot” liet ik in 1999 restaureren. Tijdens de manifestatie ‘In Verbelinge’ deed het dienst als vakantiehuisje. Mensen konden overnachten in het kunstwerk. Het huisje werd de Voetnoot gedoopt, een benaming die op meerdere wijzen is te interpreteren. Het gebouwtje stond in de schaduw van de naastgelegen boerderij. De herbestemming van de biezenhutte was onderwerp van een jarenlang gevoerde discussie. Het behoud van de boerderij werd uit cultuurhistorisch oogpunt verdedigd. Door juist het varkenshok te restaureren had ik de hoop dat het als katalysator zou dienen voor toekomstige plannen met de boerderij.
De armoede liet geen architectonische sedimenten achter. Een plaggenhut komt niet op de monumentenlijst. De Voetnoot was een kanttekening bij de wijk Prandinga, een angel in het toekomstig stedelijk landschap. Het was echter geen plek waar de armoede louter werd geromantiseerd als in een openluchtmuseum. Met de herbestemming van de Voetnoot werd de orale traditie gevitaliseerd. De inrichting van de Voetnoot was voor een deel gebaseerd op historische feiten, maar er werd ook geschiedvervalsing gepleegd. Zo hingen er ingelijste foto’s van Ooststellingwerf aan de wand die ik in werkelijkheid in Denemarken had gemaakt. Er was geen bezoeker die dit ontdekte. Door deze en andere ingrepen was de geschiedenis geen dode letter meer. Je doet het verleden meer recht door het te vitaliseren met verzinsels.
Een paar jaar later werd de boerderij door brand verwoest. De Voetnoot werd met de grond gelijk gemaakt. En het kanon van Olderbekoop zwijgt nog steeds als het graf.
Zoetermeer 1998
Onder het motto 'Wie Zoetermeer een slaapstad noemt, houdt zelf de ogen gesloten' wandelde ik in 1998 door Zoetermeer van kapsalon naar kapsalon. Deze wandeling resulteerde in het tijdschrift 'Het kappersharnas' dat tussen de Story en de Privé belandde op de leestafels van de kappers in Zoetermeer. De kapsalons waren de sociale en geografische ankerpunten voor een portret van een stad waar de nog geen acht jaar oude Stadshartpassage al een dorpsgek had. Ik cultiveerde mijn eigen ‘gekte’ en las in het boek Hairstyling bij volwassenen en kinderen van Wanda Davidsz: ‘Als je op je hoofd kunt staan, moet je dit beslist af en toe doen. Dat is uitstekend voor de bloedcirculatie.’ In dezelfde periode stal een dief zevenenvijftig stuks zwemkleding uit een winkel in het Stadshart en een andere dief ontvreemde drieduizend plastic bekertjes uit een in Zoetermeer geparkeerde auto. Ze slopen mijn verhaal over Zoetermeer binnen. Het leek of de weergoden samenzwoeren om het portret van Zoetermeer donker te kleuren. De regen dreef de mensen hun huizen in. “Het regent ouwen wijven met puntklompe”, zou de oud-Zoetermeerder zeggen, als ik het Zoetermeers woordenboek van het Historisch Genootschap moest geloven.
Ik ontdekte dat Zoetermeer het ook niet zo nauw neemt met haar geschiedenis. Zo werd de quasi-Oudhollandse spelling van de wijk Seghwaert in de jaren zeventig bedacht, afgeleid van het dorp Zegwaart dat samen met Zoetermeer een tweelingdorp vormde.
In de openbare bibliotheek van Zoetermeer lijkt de literatuur over de geschiedenis van de stad onverwacht groot, maar schijn bedriegt: van elk boek staan minstens vijf exemplaren in de kast.
Via de sociale functie van de salons wierp ik een blik achter de façade van de gebouwen, maar tijdens interviews met de kappers tekenden zich nieuwe stadsgrenzen af. Menig kapper roemde zijn ‘persoonlijke benadering’, maar tegelijkertijd werden er grenzen gesteld aan de betrokkenheid bij ontboezemingen van een klant. De klanten gaan soms erg ver en het is zaak je daar tegen te beschermen. Ik begreep ineens waarom er een harnas in de etalage van kapsalon Leo van der Velden stond. Als er één object is dat thuis hoort in de collectie van dit museum, dan is het dat harnas.
De objecten hier verzameld symboliseren ‘het thuisgevoel’ van Zoetermeerders. Toen ik de verhalen van de kappers optekende heb ik dat thuisgevoel leren kennen als een grote paradox.
Een paar citaten om dit te illustreren:
Ben van de Weijer van Hannie Kneepkens Haarmode: “Zoetermeer is een stad met veel gezichten waar je je niet snel hoeft te vervelen. Alle manieren van uitgaan zijn vertegenwoordigd. De infrastructuur is duidelijk. Er wordt mooi gebouwd. Alleen maar frisse wijken. Ik woon er heel prettig.” En later in het gesprek: “Ik kan niets opnoemen dat nou echt hartstikke goed is voor de gemeenschap hier. Ik weet niks, maar het is er wel allemaal!”
“We hebben zo’n vijftien jaar boven de zaak gewoond. Als de kinderen groter worden mis je wel iets aan Zoetermeer. Er is veel bestratingmateriaal en weinig natuur en die parken zijn toch een surrogaat. Elk weekend gingen we naar een bungalow in een recreatiepark. Het bos voelen en erin ronddarren is iets anders dan hier in de hondenstront door een park dwalen.”
Marion Bats van Salon Marion: “Ik heb één keer in mijn leven in een demonstratie meegelopen met enkele vrouwen hier uit de buurt, een geit en een spandoek met ‘we willen blijven grazen’. Dat was uit protest tegen de flats die hier in de wijk zouden komen. Schattig was dat. Uiteindelijk hebben ze acht van de tien flats neergezet.”
Mandy van Dult van Yours and Mine De Leyens: “We hebben ook nog in de oude wijk Driemanspolder gewoond. Daar had je hele grote flats met een daktuin. Ik heb er heel veel gespeeld. Dat is nu allemaal weg. Alles wordt opgeknapt. Het lijkt wel een complete nieuwbouwwijk! Maar ik vind het prima. Weg met die oude rotzooi. Nieuw! (…) Ik lees geen kranten, want je hoort hier genoeg. Het Streekblad gaat bij mij, na de koppen gelezen te hebben, linea recta de prullenbak in. Een paar weken geleden is Restaurant de Sniep afgebrand. Dat is natuurlijk best wel emotioneel, want daar gaat weer een oud gebouw! (Ze lacht uitbundig als ze dit aan mij verteld) Ik ben er zelf nog nooit geweest. Best wel zielig hoor. De papegaai is ook dood! Broodje papegaai eten! Dan gaat het de hele dag door: ‘Heb je het al gehoord!’”
Ginette Pâques van Yours and Mine Junior: “Ik woon in een nieuwbouwwijk. Op een gegeven moment stond ik mijn ramen te zemen toen iemand die regelmatig met haar kind in de zaak komt vroeg ‘Kan je hem niet thuis knippen?’ Ik werk vijf dagen in de week. Ik heb mijn eigen huishouden. Daar heb ik helemaal geen behoefte aan. Toen ik nee zei, was ze nog een beetje beledigd ook. ‘De meeste kapsters doen dat wel’, zei ze. ‘Nou, ik niet’, antwoordde ik.”
Henk de Weijer van Charlie Hairstyling: “Ik ben geboren in Beverwijk en woon al achttien jaar in Zoetermeer. Er wonen hier veel mensen die iets willen bereiken, die niet in de oude binnenstad in de sleur dood willen gaan. Er wonen hier mensen met een toekomstvisie, die verder willen. Dat willen ze ook voor hun kinderen die hier kunnen opgroeien in een veilige omgeving.”
Ayla Zengin alias Hairstyliste Ayla: “Ik heb een hele eigen filosofie en neem ruim de tijd: drie kwartier à een uur voor één klant. Wie doet dat tegenwoordig nog? Binnen twintig minuten sta je met nat haar, bij wijze van spreken, buiten de deur. Vertel mij nou eens in godsnaam hoe je in twintig minuten tot een half uur een persoonlijk gesprek met iemand kan voeren als je ook nog het haar moet bespreken en een kopje koffie moet aanbieden?”
Leo van der Velden van Leo van der Velden Intercoiffure: “Ik had het harnas dat nu in de etalage staat een keer van een vriend gekregen. Ik had het eerst thuis staan, maar het stond steeds in de weg, dus plaatste ik het tijdelijk in de etalage. Daar is het altijd blijven staan. Het werd een stukje herkenning: de kapper met het harnas. Rond de Sinterklaastijd doe ik hem een mijter op en een baard om. Als het voetballen is, verkleed ik hem als Ruud Gullit.”
Zo leerde ik in 1998 de weg kennen in Zoetermeer. Ik ging 19 keer naar de kapper in drie weken tijd. Als je iets wil leren over de identiteit van een stad kan ik het iedereen aanraden.
Zoetermeer 2009
Wat zeggen de spullen die hier bijeen zijn gebracht over Zoetermeer? Hebt u wel goed gekeken? Hebt u wel de juiste spullen naar het museum gebracht? U hebt mij inmiddels leren kennen als iemand met een gezond wantrouwen ten opzichte van begrippen als authenticiteit en identiteit. Maar ik ga de zaak nog meer compliceren. Ik heb namelijk niets met spullen en zeker niet met spullen in musea. Dat laatste heeft alles te maken met het feit dat er doelbewust voor heb gekozen om als kunstenaar niet binnen de muren van een museum, maar daarbuiten te werken. Uit onvrede met het traditionele expositiemodel, zocht ik de openbare ruimte op als zijn werkterrein. Met een mengeling van realiteitszin, absurditeit en humor probeer ik de functie en betekenis van kunst in de publieke ruimte steeds weer te verruimen. Door bewoners, gebruikers, bezoekers en deskundigen uit andere disciplines in de planvorming te betrekken hebben mijn projecten vaak een sociale dimensie. Ook al ben ik kunstenaar, ik associeer het museum dus niet als een plek waar ik thuis kom.
Ik denk wel eens dat mijn voorkeur voor immateriële kunstprojecten rechtstreeks is terug te voeren op een ervaring in mijn jeugd.
Toen ik een jaar of tien was vierden wij Sinterklaas met de nieuwe vriend van mijn moeder. Ik werd overladen met cadeaus. Zijn charmeoffensief werkte averechts, want bij cadeau nummer veertien barste ik in huilen uit. Ik was ontroostbaar. Een pak stiften was genoeg geweest.
Twintig jaar later stond ik in het Donner boekenwarenhuis in Rotterdam op de afdeling uitverkoop. Hebzucht maakte zich van mij meester. Ik had al meer dan tien boeken uitgezocht. Bij boek nummer elf werd ik overmand door saudade. Ik legde alle boeken terug in de schappen en verliet de winkel met een voldaan gevoel. Onlangs zocht ik een nieuwe mobiele telefoon. Bij de aanblik van 850 modellen zakte mij de moed in de schoenen. Ook nu keerde ik huiswaarts met lege handen.
Koopverslaving is mij vreemd. Volgens Camillo Padoa-Schioppa, neurobioloog aan de Harvard universiteit, heeft koopziekte te maken met het slecht functioneren van een stukje hersenen in dat deel van de hersenpan waar beslissingen worden genomen. Dat stukje zit vooraan, ongeveer achter onze ogen. We wisten al lang dat keuzes in verband met hoeveelheden, kleur en smaak worden gemaakt door enkele neuronen in een stukje hersenschors aan de voorkant van de schedel. Maar we wisten niet hoe die met elkaar verband hielden. Neem nu een rek vol T-shirts van verschillende kleur, stof en model. Je koopt ze uiteraard niet allemaal. Welke dan wel? En hoe wordt die beslissing genomen? Volgens Padoa-Schioppa gebeurt dat in de orbitofrontale cortex en kan het kleinste mankement of beschadiging er voor zorgen dat er met de totstandkoming van die beslissing iets fout loopt. Dan krijg je bijvoorbeeld mensen die irrationeel shoppen.
Wat zou er mis zijn met mijn orbitofrontale cortex als ik zo weinig aan goederen hecht? En hoe is het gesteld met dat deel van de hersenen van de mensen die objecten naar dit museum hebben gebracht? Ze hebben ogenschijnlijk alledaagse objecten naar het museum gebracht om het belang ervan in een museale context te onderstrepen. Dit zijn objecten met een verhaal. Het maakte mij heel nieuwsgierig naar de andere kant van dat verhaal.
Ik heb in een straal van 1 kilometer rondom het Stadsmuseum spullen van Zoetermeerders verzameld die net als het broodrooster, de oude typemachine, en het tennisracket een verhaal vertellen over Zoetermeer. Zoetermeerders schonken deze spullen niet aan het museum, maar ze gooiden ze op straat. Welke objecten vinden Zoetermeerders waardeloos?. Als tegenhanger van dat wat tot nu toe hier bijeen is gebracht en als specialist op het gebied van de geschiedvervalsing wil ik deze spullen toevoegen aan de collectie. Ik zal ze u tonen.
Loslaten
In het RTL4 programma Char, het medium zoekt Char contact met gene zijde om aan familie van overleden personen te bevestigen dat het goed met hen gaat. Altijd luidt haar boodschap: probeer degene die je verloren bent niet krampachtig vast te houden. Als je iemand het beste toewenst in het hiernamaals moet je hem of haar loslaten. Het klinkt als een contradictie. Iemand de eeuwigheid schenken, juist door een persoon los te laten. We zijn zo gewend om het omgekeerde te doen, om herinneringen te koesteren in de hoop dat ze niet verdwijnen. Maar of je nou sceptisch bent over paranormale verschijnselen of niet en of je gelovig bent of niet, toch valt er veel te zeggen voor de strategie van het loslaten. Misschien is het veel beter dat je niet tegen de haren van de vergankelijkheid instrijkt, maar dat je je ermee verzoent. De beroemde Engelse Romantisch kunstschilder Joseph Mallord William Turner kon dat als geen ander. Hij heeft zijn roem niet te danken aan het feit dat wij nu nog van zijn schilderijen kunnen genieten zoals ze bedoeld waren. Integendeel. Turner was al vaker gewaarschuwd geen verf te gebruiken die vervaagde. Maar toen hij op een dag in 1835 naar zijn verfdoos keek en aan de roze ondergang en woeste zee dacht die hij wilde schilderen, koos hij zijn felste karmijnrode pigment, terwijl hij wist dat deze niet duurzaam was. Misschien vond hij het wel een aantrekkelijk idee. Zijn schilderijen zijn per slot van rekening een lofzang op de verandering. Zijn luchten en zeeën zijn een stormachtige wirwar van veranderend licht. ‘Geen enkel schilderij van Turner is een maand na voltooiing nog perfect,’ schreef kunstcriticus John Ruskin. Meneer Winsor van Winsor & Newton las hem de les over een aantal pigmenten die hij bij hen kocht. Hij zei: “U weet dat ze niet duurzaam zijn.” Maar Turner zei dat hij zich met zijn eigen zaken moest bemoeien. Hij was notoir zorgeloos over de toekomst van zijn schilderijen; het moment dat zijn kunst het belangrijkst was – tijdens het schilderen – gebruikte Turner de verf die aan zijn onmiddellijke behoefte voldeed. De toekomst kon wat hem betreft doodvallen.’
Wat kunnen we leren van de houding van Turner? Dat hechting aan objecten tegen de vergankelijkheid ingaat? Dat niets voor de eeuwigheid is en dat we dus maar beter kunnen kiezen voor de glorie van het moment? Dat loslaten minstens zoveel oplevert als bewaren?
Char en Turner indachtig heb ik rond het museum gezocht naar dat wat Zoetermeer losliet.
Een bananenschil zal, afhankelijk van het weer, over 1 tot 3 jaar zijn verdwenen, de sigarettenpeuken over 1 tot 5 jaar. Metalen blikjes doen er 1,5 tot 50 jaar over om te verdwijnen, een plastic frisdrankfles 5 tot 10 jaar, een plastic zak 10 – 20 jaar. Polyester frisdrankflesjes zijn in de schaduw na 10 jaar vergaan en in de zon na 5 jaar. Kauwgum doet er 20 tot 25 jaar over. En om de theorie te onderstrepen dat iets loslaten juist eeuwige roem tot gevolg kan hebben: het platgetrapte Energy blikje overleeft ons bijna allemaal, want het kan 80 tot een miljoen jaar oud worden. Het stuk glas zal ook een miljoen jaar oud worden. En als klap op de vuurpijl: het polystyreen patatbakje dat ik voor de deur van de Doner Expres vond zal iedereen overleven. Dat vergaat nooit.
Een projectontwikkelaar kwam op het idee om in Volendam een woning van piepschuim te bouwen. Trots meldde hij aan de Telegraaf: “Omdat piepschuim niet vergaat, kan een woning van dit materiaal worden gebouwd voor de eeuwigheid.”
Waren uw dierbaarste herinneringen maar van piepschuim gemaakt, verzucht u nu misschien. Is het wreed dat een patatbakje alles en iedereen overleefd? Ik denk het niet. Hoewel ik niemand wil aansporen nog meer zwerfvuil te produceren, zou ik willen zeggen: geniet van het moment, zoals William Turner dat zo mooi deed. De objecten hier bijeengebracht geven een schitterend doch vals beeld van deze stad. En dat is helemaal niet erg. Haal even diep adem met zijn allen en laat Zoetermeer los zoals het nu is. Het verhaal dat de stad ons vertelt is morgen weer heel anders.
Sjaak Langenberg